Werkgever veroordeeld om werkneemster te laten doorwerken na AOW-gerechtigde leeftijd

Een werkgever moest een werkneemster toestaan om na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd door te werken omdat men niet goed kon motiveren waarom het verzoek daartoe van de werkneemster niet ingewilligd zou kunnen worden.



De werkgever was een bedrijf dat met 4400 werknemers een publieke taak op het spoor uitoefent. Binnen het bedrijf gold een bedrijfs-CAO waarin was bepaald dat de arbeidsovereenkomst tussen het bedrijf en een werknemer eindigt bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd maar dat de werknemer kan verzoeken om na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd door te werken en dat het bedrijf dat verzoek dan zal inwilligen, tenzij het bedrijfsbelang zich er tegen verzet. De geldende pensioenregeling gaat uit van een pensioengerechtigde leeftijd van 68 jaar.

Bij het bedrijf was gedurende 36 uur per week een projectsecretaresse werkzaam. In het kader van een regeling om oudere werknemers te ontzien werkte zij 32 in plaats van 36 uur per week en werkte zij elke werkdag van acht uur een half uur minder. Deze werkneemster had een verzoek ingediend om na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd door te werken. Nadat de werkgever dat verzoek had afgewezen maakte de werkneemster op grond van de geldende geschillenregeling bezwaar bij de directeur van het bedrijf. Die handhaafde de afwijzing van het verzoek en wees daarbij op het belang van het bedrijf om te verjongen. Daarop vroeg de werkneemster advies aan de geschillencommissie die oordeelde dat er onvoldoende steekhoudende argumenten waren om te rechtvaardigen dat aangenomen zou moeten worden dat er een bedrijfsbelang was dat zich tegen langer doorwerken verzet. Uiteindelijk wijst de voorzitter van de Raad van Bestuur van de werkgever het verzoek echter toch af. Daarbij wordt gewezen op het belang van het bedrijf om mee te gaan met veranderingen en om in dat verband continu te verjongen en duurzame optimale inzetbaarheid van werknemers te bevorderen. Daartoe wil het bedrijf aantrekkelijk zijn voor jong, minder ervaren talent. Vervolgens eindigt op 28 december 2018 de arbeidsovereenkomst wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. De werkneemster laat het er echter niet bij zitten en vordert bij de kantonrechter in kort geding om toegelaten te worden tot hervatting van haar werkzaamheden.

De werkneemster vindt daarbij de kantonrechter aan haar zijde. De kantonrechter is van mening dat de voorzitter van de Raad van Bestuur de argumenten in het advies van de geschillencommissie onvoldoende heeft weerlegd. Het argument dat verjonging noodzakelijk is, maakt de CAO-bepaling volgens de kantonrechter tot een dode letter. De kantonrechter acht van belang dat de werkneemster niet onder de maat functioneert, dat zij voldoende inzetbaar is, dat haar functie niet vervalt, dat haar ziekteverzuim beneden gemiddeld is en dat de door de werkgever aangestelde vervanger 55 jaar oud is. De werkgever wordt veroordeeld om de werkneemster gedurende 24 maanden toe te laten om haar werk te hervatten.

Bron:Kantoor Mr. van Zijl